Tag Archives: existentiële vragen

Omdat ik niet van mensen hield / Bart Meuleman

omdat ik niet van mensen hield, van het gif van hun aanblik,

van de wildgroei van hun voelen, het afzicht van hun denken,

van hun zwijgen de kanker, hun spreken

de doodsdrift,

zocht ik steun bij de wreedheid van dieren.

ik hou van grazen en aanvallen.

gras is mooi, bloed ook

nergens vind je zulke prachtige strepen

 

omdat ik ziek werd van mensen, van de aarzeling in hun daden,

de kern van alle denken

zag ik films in een donkere kamer over de savanne, volume op nul.

geleidelijk deden mijn hersens hun zin.

mijn beterschap was niet van deze wereld.

(Bart Meuleman, Omdat ik ziek werd. Amsterdam, Querido, 2008, zonder titel)

Omdat ik ziek werd is de derde dichtbundel van theatermaker en dichter Bart Meuleman, waarin hij in drie gedichtencycli zijn existentieel ongemak neerschrijft. Hij wordt ziek van mensen en zoekt steun bij de dieren. De bundel is een ode aan de dierlijkheid, gedachtenloosheid en een wraakoefening op de mens. Elke zin uit dit gedicht en elk gedicht uit deze bundel verdient eigenlijk een aparte blogpost, maar hun pijnlijke – talige- eerlijkheid komt samen nog veel beter tot zijn recht.

De dichter wordt outcast, die zich als eenling tegenover de mensen en de maatschappij plaatst. Misantroop tot op het bot. Ziek van mensen, ziek van hun bewustzijn. Van zijn eigen bewustzijn, ook. Dieren daarentegen volgen hun instinct, voelen geen doodsdrift noch menselijk verlangen. Wij als mensen maar denken, en denken. Niet kunnen stoppen met denken.

Daarom wil hij zich wikkelen in de warmte van de savanne, ergens ver weg. De laatste drie regels van het gedicht intrigeren: ‘zag ik films in een donkere kamer over de savanne, volume op nul. / geleidelijk deden mijn hersens hun zin./ mijn beterschap was niet van deze wereld.’ Niet alleen het volume zet hij op nul, maar ook zijn hersens. Een leegte creëren. Zijn bewustzijn uitgommen en beelden van de savanne op zijn ziel projecteren.

De algemene teneur van de bundel is relatief donker, alsof het ‘ik’ soms wil weglopen van het leven zelf, van zichzelf. In de eerste cyclus ‘wakker blijven’ komen existentiële vragen steeds terug: ‘dat men een leven lang op een wankele motor/ waarom waarom waarom waarom / aan de meeste dingen voorbijdraaft’. Het ik versnippert, valt uiteen en kan niet compleet worden. Dat maakt deel uit van de existentiële angst die hem ziek maakt:

de hersens, op hun eiland teruggedrongen, zien het lichaam langzaam

ziek worden, maken ter plekke aapachtige sprongen

ook in gewone toestand, bijvoorbeeld bij het winkelen, de liefde, het vergaderen,

het drinken,

moeten we loslaten hoe compleet we hoopten te worden.

De grote stoorzender is het bewustzijn van de mens: het zorgt er zelfs voor dat hij ook niet met zijn geliefde kan samenvallen, geen eenheid kan vormen:

samengelegd, liefste, zijn we een paar breuken

we steunen erop bij het lopen.

geraken daar waar een doel ligt, niet noodzakelijk

hetzelfde.

maar de bezinning krijgen we niet

afgeschud. we zijn helaas geen honden.

Hier zien we (zeker in het laatste vers) terug die hunkering naar het dierlijke, het bewustzijnsloze. Toch is de bundel niet uitzichtloos zwaarmoedig. Op het einde wordt de dichter letterlijk terug naar het leven gejaagd. En het is die ene zin waar het hier allemaal om draait. Ze behoeft geen uitleg, niet meer dan wat plaats, en een witregel of twee:

waar je moeder […] je terugjaagt naar het leven,

omdat je, zoals ze me toefluistert,

nergens beter bent.

Tagged , , ,