Omdat een mens moet mee zijn met zijn tijd, ziehier: een Storify-verhaal. Alstublieft.
Omdat een mens moet mee zijn met zijn tijd, ziehier: een Storify-verhaal. Alstublieft.
Tom Lanoye las vrijdag in CC De Grote Post in Oostende voor een laatste keer voor uit ‘Sprakeloos’, zijn literaire meesterwerk uit 2009 waarin hij een ode brengt aan zijn moeder en de taal. Tegelijk is het ook een ode aan de Vlaamse moedertaal en couleur locale van het opgroeien als beenhouwerszoon in Sint-Niklaas, van het opgroeien als zoon van zijn flamboyante moeder. Maar de tristesse van het langzame verlies van haar woorden en verstand raakten mij bij het lezen van het boek veel meer dan hier, in Oostende, met Lanoye die laveerde tussen schrijver, performer en stand-up comedian en de aandacht voor het verhaal af en toe liet verslappen. Een moment was echter wel een prachtige, pijnlijke aanvulling op het boek. Een bitterzoete klaagzang op het leven en deze aardbol, in de vorm van één lied. En één zin, natuurlijk:
But while a voice
Within me cries
I’m sure someone
May answer my call
And this bitter earth
May not be so bitter after all
Vrijdag hoorde ik een zin waarbij ik voor één keer niet wist wat denken. Tussen wijnglas en pint stelde iemand een vraag in het ijle, zonder echt antwoord te verwachten. Of toch: was ze naar mij, journalist in spe, gericht? “Sinds wanneer melden ze in het journaal niet meer dat de komende beelden niet geschikt zijn voor gevoelige kijkers? Al de hele week zit ik te huilen bij het nieuws.” De vriendin in kwestie is bloedserieus. Letterlijk: ze vertelt mij over beelden van een kind dat met veel misbaar doorheen de massa van een persconferentie het ziekenhuis wordt binnengedragen. Zijn zieke, gelige kleur contrasteert met z’n oranje vestje. En dat het ernstig is wordt door de misselijkmakende close-up meteen duidelijk gemaakt. Het hoofdje schudt griezelig hard mee met de handen van de gejaagde dokters. En dan, in een neutrale, bijna makke voice-over zoals het een objectieve journalist betaamt: “Dit kind zal het niet halen.” Een rilling loopt over mijn rug. Ik bekijk de beelden opnieuw en opnieuw en ik denk aan haar tranen. Pas na die bewuste retorische vraag bemerk ik de zwaarte van de beelden. Met een onbestemd gevoel ga ik slapen.
De volgende dag valt mijn oog op één zin, in het midden van de boekenkast. Hoe kon ik ze vergeten? In dikke zwarte letters niets dan deze tekst: ‘The often / overlooked and every day observed’. Technisch gezien is dit geen zin, want er gebeurt niets. Er is enkel iets. Dat wat we elke dag waarnemen, maar over het hoofd zien. Het is de titel van een prachtige monografie en schilderijencyclus van Oostends beeldend kunstenaar Yves Velter. In lege grijswitte vlakken staren vreemde figuren ons aan zonder ogen of gezicht. Waar de ogen, mond en neus moeten zitten is het doek een fel wit vlak. De hoofden zijn leeg en zonder materie, en staren in het niets. Wie zien zij over het hoofd? Of zijn zij het die over het hoofd worden gezien?
The often overlooked and every day observed.
De zin wijst me met de vinger en een onduidelijk schuldgevoel nestelt zich in mijn buik. Hoe ver moeten beelden gaan tot we opmerken dat er mensen sterven? Kunnen we pas huilen bij het zien van onmenselijke miserie of een bloedfontein uit de slagader van een Palestijns kindje? Gaat het geweld in Syrië pas over de tongen als er meer dan honderd doden vallen? Als men vermeldt hoeveel kinderen er gedood zijn?
The often overlooked and everyday observed: het zijn de gewonden onder het puin, de stapel lijken in een put en de illegalen in het park van Oostende. We kijken wel, maar we zien niet. Ik kijk wel, maar ik zie niet.
Toch zijn wij zelf – de blanke middenklasse, de media, pick your favourite – evengoed the often overlooked. Kijken we genoeg naar binnen? Nemen we ons eigen gedrag en manier van kijken wel genoeg op de korrel? De vraag is niet meer of er eelt op onze ziel gegroeid is, maar hoe hard en ondoordringbaar die laag geworden is. Wanneer die eelt onze aderen en ogen zal doen verstoppen en we überhaupt niet meer kijken. Niet naar binnen noch naar buiten.
Het is zo verleidelijk om het hier te hebben over die ene zondagse zin, tot in den treure herhaald; iets met een plaat en een idioot, in een schril stemmetje vol frustratie en chagrijn. Maar ik doe het niet. Ik kies vandaag voor de pracht van taal. Voor de ogenschijnlijk simpele schoonheid van de zinnen van Haruki Murakami, de Japanse schrijver die twee weken terug nog net naast de Nobelprijs literatuur greep. Van mij krijgt Murakami bij deze wel een onderscheiding. Uitgereikt door het enige lid van het comité. Die voor de mooiste zin van de afgelopen zomer. Mag dat ook?
Want je hebt zo van die zinnen. Je leest maar door, hongerig naar wat nog komt, bijna vergetend wat net gezegd is. Maar dan valt je oog op één regel. En overvalt je het gevoel dat je niet anders kan dan deze zin in een klein potje bewaren, dat heel ver weg te brengen en helemaal voor jezelf te houden. Of de keten van woorden steeds opnieuw luidop lezen tot ook de klanken hun betekenis verliezen. En het niet meer zo erg is dat het jouw zin niet is.
Ergens in ‘Kafka on the Shore’ (2002), een Oedipaal coming of age-sprookje waarin de 15-jarige Kafka Tamura wegloopt van zijn kattenmoordende vader, duikt de vreemde figuur van Colonel Sanders op. Hij is het witgesikte boegbeeld van de Amerikaanse fastfoodketen Kentucky Fried Chicken en in dit geval ook pooier in de achterafstraatjes van Takamatsu. Als icoon van de Amerikaanse cultuur en het kapitalisme verkondigt hij merkwaardig genoeg filosofische ideeën van Plato, Hegel en co. Maar dan wel op z’n Murakami’s: “Listen, every object’s in flux. The earth, time, concepts, love, life, faith, justice, evil – they’re all fluid and in transition. They don’t stay in one form or in one place forever. The whole universe is like some big FedEx box.”
De kosmos herleid tot een doos die steeds weer dooreen wordt geschud. De schoonheid van deze zin schuilt in haar ongekunsteldheid. Er staat geen woord teveel. De sobere taal van Murakami laat de lezer genoeg ademen. En dat is nodig, want de eenvoud van Murakami’s zinnen – en zeker deze – zijn bedrieglijk. Ze lijken zomaar eventjes neergepend, omdat ze zo gemakkelijk lezen. Maar net zoals in de jazz waar Murakami zo van houdt – hij had in een vorig leven nog een jazzbar – worden de teugels van de structuur zeer strak gehouden. Het is steeds complexer dan het lijkt. Op die manier smokkelt Murakami op een zeer vernuftige manier metafysische bespiegelingen in zijn werk, zonder dat het pedant of storend wordt. Want de vreemde personages, allen met een serieuze hoek af, spuien evengoed vulgaire praat en katten praten ook. En hoe kan je dit beter samenvatten dan met een quote van de Amerikaanse cult- en pulpschrijver Charles Bukowski? “An intellectual says a simple thing in a hard way. An artist says a hard thing in a simple way.” Murakami balt absurditeit, metafysische bespiegelingen en simpele schoonheid in één zin. Dat verdient toch een prijs.
Zinnen vind je overal. In een godvergeten boek op de rommelmarkt,een film waarvan je de naam vergeten bent of zelfs (zucht) de zoveelste verkiezingsfolder. In deze blog schrijf ik over de ethiek en esthetiek van zinnen, hun verrukking of verachtelijkheid, hun afkomst en ja, bekomst. Elke week raap ik voor u één zin op en laat u baden in woorden. Zinnenprikkelend.